Beeldende kunst speelt in de geschiedenis van de familie Oranje-Nassau een belangrijke rol. Zelfs minder kunstminnende familieleden waren van meet af aan voortdurend in contact met kunstenaars, want de verschillende kunstvormen hadden specifieke functies in de dynamiek van een stijgende dynastie. Portretten introduceerden trots de komende generatie, ze waren onmisbaar tijdens huwelijksonderhandelingen en na de ceremonie wanneer de echtgenoten zich samen presenteerden. De kunstwerken werden aan bondgenoten gestuurd of ze toonden een vorst in vol ornaat aan zijn tegenstanders; ze verschaften luister aan militaire successen of wijze besluiten. Op munten, prenten en als illustraties in boeken introduceerden ze de vorsten bij iedereen in Nederland en ver daarbuiten.
De continuïteit van de familieverzamelingen is tijdens de bewogen geschiedenis echter menig keer onderbroken. Opstand en oorlogen, stadhouderloze tijdperken en erfrecht, maar ook mode en smaak zorgden ervoor dat het bijeengebrachte weer uiteen viel. Daarnaast is het vooral kenmerkend dat de kunstwerken zelden verzameld zijn met het oog op compleetheid en het bewaren voor het nageslacht. Veel meer zijn het levende collecties, waar kunst komt en gaat.

Huwelijk van Frederik Hendrik en Amalia van Solms door Honthorst
 
Maurits 12 jarig - D van den Queborn

De opstand

De stadhouders Willem van Oranje en zijn zonen Maurits en Frederik Hendrik hadden hun handen vol aan de Nederlandse Opstand. Ze staan alle drie bekend als veldheer en toch speelde kunst juist in deze jaren een steeds grotere rol. Bij Willem van Oranje en Maurits waren kunstopdrachten vooral representatieve investeringen. Juist tijdens de opstand ontstond een eigen beeldpropaganda die aansloot bij hun militaire positie. Na de moord op de Vader des Vaderlands groeit diens imago als grote vrijheidsstrijder, maar nu waren niet de Oranjes zelf, maar steden en gewestelijke staten de opdrachtgever. De vroegste schilderijen in de Koninklijke Verzamelingen zijn vervaardigd door Joos van Cleve, Antonio Moro, Daniël van den Queborn, Michiel van Mierevelt, Jan van Ravesteyn en Wybrandt de Geest. Deze werken zijn echter eeuwen later aangekocht.

De gouden eeuw

Onder Frederik Hendrik en Amalia van Solms neemt het belang van de kunsten op grote schaal toe. Onder andere mogelijk gemaakt door een percentage van de opbrengst van de zilvervloot waren zij belangrijke opdrachtgevers voor schilders en beeldhouwers en vergaarden zij in de loop der tijd een verzameling van haast monarchale allure. Voor het als zomerverblijf geplande Huis ten Bosch alleen al verwierf Amalia schilderijen van meesters als Rubens, Van Dyck, Flinck en Honthorst. Hun collega François Dieussart vervaardigde beelden die de vestibule sierden. Ook al interesseerde Amalia zich in Franse kunst en vooral architectuur, haar kunstverzameling bestond grotendeels uit Nederlandse kunst. Opvallend hierbij is de nadruk op de Zuidelijke Nederlanden die met schilders als Jordaens, Van Thulden, Willeboirts Bosschaert, Gonzales Coques, Daniel Seghers en Jan Breughel, naast Rubens en Van Dyck, bijzonder goed vertegenwoordigd waren. De tentoonstellingscatalogus Vorstelijk Verzameld. De kunstcollectie van Frederik Hendrik en Amalia, Mauritshuis 1997/98, geeft een uitgebreid beeld van hun kunstliefde.

twee dochters van Amalia en Frederik Hendrik door Honthorst
stadhouder Willem II door Honthorst

Uiteenvallen

Na het overlijden van Frederik Hendrik in 1647 deed Amalia er alles aan om haar zoon Willem II als waardige opvolger van zijn vader neer te zetten. Zijn karakter maakte dit tot een moeilijke taak. Willem II overleed al in 1650, een paar dagen voor de geboorte van zijn zoon. Zo brak het Eerste Stadhouderloze Tijdperk aan.

Uiteindelijk ging het merendeel van de bijeengebrachte kunstschatten verloren voor Nederland. Door een testamentaire bepaling die Amalia's vier dochters begunstigde en vooral door de latere strijd om de nalatenschap van Willem III gaat wat bekend staat als de ‘Oranische Erbschaft’ (waaronder de kunstverzameling) naar Duitsland. Vandaag de dag zijn in de Koninklijke Verzamelingen naast de Oranjezaal slechts een kleine dertig schilderijen uit de verzameling van Amalia bewaard gebleven. Deze schilderijen kwamen in latere eeuwen weer terug in het familiebezit. Ook de reeks ruiterportretten door Anselm van Hulle, geleverd in 1649, is pas in de 19de eeuw weer in Oranjebezit gekomen. De werken zijn te zien in de troonzaal van Koninklijk Paleis Amsterdam.

William & Mary

Willem III (1650-1702), zoon van stadhouder Willem II en Maria Stuart 'I' (1631-1660), groeit op aan het hof van zijn grootmoeder Amalia onder voogdij van de Staten-Generaal. In 1677 – midden in de turbulente Frans-Nederlandse Oorlog – trouwt hij met zijn nicht Maria Stuart 'II' (1662-1694), dochter van Jacobus II, de katholieke koning van Engeland, tegen wiens broer en voorganger, Karel II, Nederland nog enkele jaren eerder oorlog voerde. Zolang haar vader geen zoon voort zou brengen, was zij de opvolger voor de tronen van Engeland, Schotland en Ierland. Toen dit in 1688 wel gebeurde duurde het niet lang voordat Engelse protestanten Willem en Maria uitnodigden hen van de katholieke monarchie te bevrijden. In wat bekend staat als de Glorious Revolution worden ‘William & Mary’ gezamenlijke soevereinen van de drie landen.

Willem III staat bekend om zijn gepassioneerde strijd tegen Lodewijk XIV en om zijn liefde voor de jacht. Met de grote fortuinen die hij ter beschikking had, vergaarde ook hij een collectie van vorstelijke allure. Zijn persoonlijke interesse ging weliswaar meer uit naar architectuur en met name tuinarchitectuur – Daniel Marot (1661-175) heeft onder hem veel van zijn beroemde ontwerpen tot stand gebracht en Christopher Wren was in Engeland de keuze van de koning – toch werden Het Loo en de andere paleizen ook met prachtige schilderkunst gedecoreerd. Ook hij verzamelde Nederlandse kunst met een focus op de Zuidelijke Nederlanden, Rubens bleef een favoriet. Maar hij verzamelde veel internationaler, kocht veel Italiaanse meesters en ontwikkelde een liefde voor Holbein en andere vroege werken. De Italiaanse smaak zal door Robbert Duval zijn versterkt. Deze in 1682 tot hofschilder benoemde oprichter van de Haagse tekenkunstacademie was tevens Willems ‘constbewaerder’ en restaurator en had vele jaren in Italië doorgebracht. Hij was hier bevriend geraakt met Godfried Kneller, die samen met Sir Peter Lely, een van zijn voornaamste portrettisten was. In Engeland verwierf Willem III zich een naam door zijn vooruitstrevende ideeën over het toegankelijk maken voor het brede publiek van grote kunstwerken zoals de Raphael kartonnen in een speciale galerij in Hampton Court. Zoals John Wilkes in 1777 naar aanleiding van de sluiting hiervan zei: King William, although a Dutchman, really loved and understood the polite arts. …The English nation were then admitted to the rapturous enjoyment of their beauties.

Maria II Stuart naar Wissing
koning-stadhouder Willem III naar Lely
4B001 vrij

Onder de grond bewaard

Naast portretten van de koning-stadhouder en zijn vrouw (o.a. door Caspar Netscher, Brandon, Kneller en Johannes Mijtens), bevinden zich in de Koninklijke Verzamelingen twee beeldhouwwerken die door de eeuwen heen in familiebezit zijn gebleven. In 1683 vervaardigde Rombout Verhulst in opdracht van Willem III een serie van zes bustes die hemzelf en zijn vrouw in een reeks met zijn voorvaderen Willem II, Frederik Hendrik, Maurits en Willem van Oranje toonde. De bustes van Maurits en Willem van Oranje maken deel uit van de Koninklijke Verzamelingen, de overige vier zijn nu in de collectie van het Mauritshuis. Toen in 1795 de Fransen binnenvielen, werden de bustes van Willem van Oranje en zijn zoon Maurits in het park begraven om in de negentiende eeuw weer uit de grond te worden gehaald. Uit deze periode zijn ook andere portretten door Jan de Baen, Carel de Moor en Godfried Schalcken in de Koninklijke Verzamelingen terecht gekomen.

Het boek The auction of king William's paintings 1713 : elite international art trade at the end of the Dutch Golden Age, Amsterdam 2008, door Koenraad Jonckheere en de tentoonstellingscatalogus William & Mary and their House, Morgan Library 1979, bevatten uitgebreide informatie over Willem III als verzamelaar.

Naar de Friese tak

Toen Willem III in 1702 kinderloos overleed en hij Johan Willem Friso als universele erfgenaam benoemde, maar de Staten-Generaal instemde met de erfrechtelijke pretenties van de Pruisische koning Frederik I (kleinzoon van Frederik Hendrik), brak het Tweede Stadhouderloze Tijdperk aan en de bovengenoemde lange erfstrijd los. Pas in 1732 wordt de kwestie opgelost door grote delen van de erfenis aan de Pruisische koning toe te kennen. Toen Johan Willem Friso in 1711 overleed was zijn weduwe Maria Louise van Hessen-Kassel - die enkele dagen later beviel van de latere stadhouder Willem IV - genoodzaakt de Italiaanse en Vlaamse meesters uit de collectie van Willem III te veilen. Johan Willem Friso en Maria Louise lieten zich en hun familieleden graag door Louis Volders portretteren,  waarvan in de Koninklijke Verzamelingen nog vrij veel schilderijen getuige zijn. Een groot deel hiervan bevindt zich op het Koninklijk Paleis Amsterdam.

Maria Louise van Hessen Kassel met haar schoonzussen door Volders
Anna van Hannover door Tischbein

Willem IV en Anna van Hannover

De eerste helft van de 18de eeuw speelt zich af aan het hof in Leeuwarden, waar na haar huwelijk met Willem IV in 1734 ook Anna van Hannover, tweede dochter van de latere Engelse koning George II, naartoe verhuist. In deze tijd begon de hoog opgeleide Willem met het aanleggen van een verzameling op het gebied van schilderijen, antiquiteiten, penningen, gesneden stenen en natuurkundige instrumenten. Pas wanneer het stadhouderschap in 1747 geheel is hersteld, verplaatst het hele hof zich naar Den Haag. Huis ten Bosch wordt uitgebreid en het Stadhouderlijk Kwartier op het Binnenhof wordt verbouwd. Hiervoor liet de prins schilderijen kopen, waaronder de beroemde Stier van Potter (Mauritshuis). Nu is de macht van de familie meer solide als ooit tevoren, want het stadhouderschap wordt erfelijk verklaard. Maar al in 1751 overlijdt Willem. Zijn zoon, de latere Willem V, is dan pas drie jaar oud. Zijn buitengewoon muzikale maar ook in bredere zin kunstzinnige moeder Anna van Hannover neemt tot haar dood in 1759 zijn stadhouderschap waar. Ook zij verzamelt, maar met name op gebieden die zij relevant acht voor de educatie van haar zoon: boeken, naturalia, zeldzaamheden en antiquiteiten. In 1756 vraagt zij aan Arnout Vosmaer om directeur te worden van het stadhouderlijk kabinet van natuurlijke zeldzaamheden en instrueert hem: ‘met de minst mogelijke kosten, … eene aangenaame en teffens leerzame schouwplaats voor Zijne Doorluchtigste Hoogheit’ in te richten die volgens haar alleen maar eer aan het Huis Oranje-Nassau kan toezwaaien en ‘voordeel aan de plaats in welke zij zich bevind, als vreemselingen van alle oorden tot zich trekkende.’ Zo maakte ook zij delen van de familieverzamelingen toegankelijk voor het publiek, zij het een select publiek van reizigers.

Willem V en zijn galerij

Aangezien Willem V ook dan nog minderjarig is, valt het regentschap terug aan zijn grootmoeder Marie Louise van Hessen-Kassel. Helaas zal zij zijn inhuldiging, die in 1766 onder klanken van Mozart gevierd wordt, niet meer meemaken. Een jaar later trouwt Willem V met Wilhelmina van Pruisen, een nicht van Frederik de Grote. Nog in deze jonge jaren bereikt zijn verzamelactiviteit een hoogtepunt met de aankoop van de schilderijencollectie van Govert van Slingelandt in 1768. Het betreft vooral Nederlandse meesters van goede kwaliteit, maar ook met deze aanvulling blijft het geheel in vergelijking met grote vorstelijke collecties vrij bescheiden met een omvang van circa 200 schilderijen en relatief weinig diversiteit. Bijzonder is de bouw van een speciale galerij voor de schilderijen, losgekoppeld van de stadhouderlijke interieurs en opengesteld voor het publiek: in 1774 opent de Galerij Willem V haar poorten, die – sinds enkele jaren in oude luister hersteld – nog steeds open is voor een bijzonder bezoek.

de kinderen van Willem V door Spinny

Nationalisering van de stadhouderlijke collecties

In de Patriottentijd groeit de ontevredenheid van de bevolking tot deze in 1781 begonnen spanningen escaleren. Uiteindelijk vluchten Willem en Wilhelmina in 1795 voor de Franse troepen naar Engeland. In alle haast worden de makkelijk te vervoeren kostbaarheden meegenomen, maar het leeuwendeel van de Oranjecollecties blijft in Nederland achter. Zoals overal in Europa, werden de interessantste kunstwerken door een Napoleontische commissie uitgekozen en als oorlogsbuit naar het Louvre gebracht. De alsnog achtergelaten stadhouderlijke kunst en de paleizen hadden in de Bataafse Republiek geen functie meer. Zodoende besloot de toenmalige Minister van Financiën het eerste nationale kunstmuseum van Nederland in Huis ten Bosch in te richten. Hiermee was het Rijksmuseum geboren en de genationaliseerde stadhouderlijke kunst was en is nog steeds voor iedereen te bewonderen.

Nederland wist de buitgemaakte kunst, na de Slag bij Waterloo en Napoleons definitieve afstand van de troon, weer terug te krijgen. In het begin hing men de schilderijen weer terug in de Galerij Willem V, tot koning Willem I besloot dat de kunstwerken weliswaar in een museum toegankelijk gemaakt zouden worden zonder dat hij ze wilde toevoegen aan het inmiddels in Amsterdam gevestigde Rijksmuseum. In plaats daarvan werd in 1822 een tweede nationale kunstgalerij opgericht, maar dan in de residentie: het Koninklijk Kabinet van Schilderijen in het Mauritshuis. In de Koninklijke Verzamelingen is dientengevolge maar een fractie van het kunstbezit uit de stadhouderlijke tijd overgebleven. Aangevuld door latere aankopen omvat de collectie nu naast bovengenoemde oudere werken ook 18de-eeuwse schilderijen door kunstenaars als Bernardus Accama, Johann Heinrich Keller, Johann Valentin Tischbein, Tethart Philipp Christian Haag, Guillaume de Spinny, Aert Schouman, Jean George Teissier, Johann Heinrich Schröder, Willem Kett, Johann Friedrich August Tischbein en John Hoppner.

Detail Gotische Zaal door van Hove

Een nieuw begin: de 19e eeuw

De beeldende kunst in de Koninklijke Verzamelingen is dus grotendeels bijeengebracht tijdens de 19de en 20ste eeuw. Willem I was geen uitgesproken collectioneur en een belangrijk deel van zijn kunstaankopen was voor de twee nationale kunstmusea bestemd. Wel kocht hij schilderijen ter decoratie van de paleizen en gaf uiteraard ook opdrachten voor portretten.

Aanplakbiljet verkoop kunstgalerij Willem II

De Kunstkoning

Zijn zoon, de held van Waterloo en latere koning Willem II, daarentegen was de grootste kunstliefhebber in de geschiedenis van de Koninklijke Verzamelingen. Zijn vrouw, Anna Paulowna, dochter van tsaar Paul I en zus van de latere tsaar Nicolaas I, droeg met haar liefde voor vorstelijk vertoon ook bij tot de aanleg van een luisterrijke verzameling. Als echte connaisseur kiest hij werken van hoge kunstwaarde en legt een verzameling van oude meesters aan met een voor zijn tijd bijzonder moderne belangstelling voor Vlaamse primitieven. Natuurlijk had Rembrandt een vooraanstaande plek op de wens- en aankooplijst van Willem, maar ook de Italiaanse meesters van de Renaissance mochten niet ontbreken. Op dit laatste gebied verwierf Willem een collectie tekeningen van wereldformaat. Ook eigentijdse schilderijen van kunstenaars als Koekkoek en Schotel worden op kunstwaarde geselecteerd. Opdrachten aan Cornelis Kruseman, Nicolaas Pieneman en Jean Baptiste van der Hulst zien wij terug in de huidige bestanden van de Koninklijke Verzamelingen. Ook Willem II toonde zijn geliefde kunst aan bezoekers en het brede publiek. Hij liet er zelfs een geheel eigen aanbouw voor ontwerpen: de Gotische Zaal (zie hierboven) was verbonden met Paleis Kneuterdijk, waar het echtpaar woonde en waar nu de Raad van State zetelt. De website van de in 2013 gerealiseerde tentoonstelling in Dordrecht en de bijbehorende catalogus Willem II, De koning en de kunst bieden een schitterend beeld van deze verzameling.

Maar helaas zijn ook de meeste van deze schatten verspreid geraakt, want toen Willem II in 1849 onverwacht overleed, bleek dat de uitgaven voor al deze pracht tot hoge schulden hadden geleid. Het gevolg was dat zijn verzameling in 1850 en 1851 geveild werd en de werken als gevolg hiervan bij veel van de belangrijke musea van de wereld terecht zijn gekomen. Dit was tevens het begin van het koningschap van Willem III. Hij ontwikkelde geen uitgesproken liefde voor de beeldende kunsten, maar hij kocht wel eigentijdse kunst aan, met name aquarellen. Ook stelde hij in 1871 de Prijs voor Vrije Schilderkunst in en kocht soms werken van de meedingende kunstenaars. Wat aquarellen betreft werden geschenken een steeds belangrijkere bron van aanwinsten. Ter gelegenheid van jubilea en familiefeesten organiseerden verschillende verenigingen zich en schonken gezamenlijk albums en huldeblijken die elkaar soms overtroffen.

Koninginnen

De eerste vrouw van koning Willem III, Sophie van Württemberg, de dochter van een zus van Anna Paulowna, heeft een bijzondere bijdrage geleverd aan de Koninklijke Verzamelingen. Zij legde een duidelijk opgebouwde collectie portretminiaturen aan, waarmee zij aansloot bij de vorstelijke verzameltradities. Uiteraard behoorden miniaturen ook al tot de collecties van de stadhouders. Willem V nam een groot deel van zijn miniaturen mee in Engelse ballingschap. Maar toen Willem I als koning naar Nederland terugkeerde was daar bijna niets meer van over. Door circa 140 miniaturen uit de erfenis van zijn zus en hetgeen Anna Paulowna in haar bruidsschat meebracht, was er een basiscollectie waarop Sophie kon voortbouwen. Maar zij en haar zoon Alexander ontwikkelden zich tot echte verzamelaars van portretminiaturen. Van de miniaturencollectie uit de Koninklijke Verzamelingen is in 1993 een catalogus in de Engelse taal verschenen: The portrait miniatures in the collections of the House of Orange-Nassau door Karen Schaffers-Bodenhausen en Marieke Tiethoff-Spliethoff.

De tweede vrouw van koning Willem III, Emma van Waldeck-Pyrmont, is ook systematisch te werk gegaan: zij deed veel aankopen van schilderijen en aquarellen, waarbij de artistieke waarde ondergeschikt was aan historisch belang. Ook gaf zij opdrachten om voor het Huis Oranje-Nassau belangrijke portretten in andere collecties te kopieëren. Zij legde hiermee de nadruk met name op dynastieke continuïteit en kocht veel portretten met hulp van de experts Abraham Bredius en Cornelis Hofstede de Groot. Haar dochter Wilhelmina zet deze lijn in haar jonge jaren voort. Daarnaast worden de Koninklijke Verzamelingen verrijkt door de vele geschenken die aan de jonge koningin bij haar inhuldiging in 1898 en haar huwelijk met Hendrik van Mecklenburg in 1901 worden aangeboden. Zelf was koningin Wilhelmina een gepassioneerde schilderes. Ze liet een groot oeuvre achter, waarvan de tentoonstellingscatalogus Koningin Wilhelmina – schilderijen en tekeningen, Paleis Het Loo 2006, een goed beeld geeft.

In de Koninklijke Verzamelingen zijn de volgende 19de-eeuwse schilders goed vertegenwoordigd: Jean-Baptiste van der Hulst, Nicolaas Pieneman, Nicaise de Keyser, George Dawe, Franciscus Josephus Kinsoen, Jacques Joseph Eeckhout, Jan van Ravenswaay, Johann Friedrich Bury, Herman ten Kate, Pieter de Josselin de Jong, Cornelis en Jan AdamKruseman, Thérèse Schwartze, A.H.N. de Lamare.

Onbekende jonge man door Holbein II
Wilhelmina als Amalia van Solms door Bisschop